Het ego bleek niet te bestaan, ik dacht alleen maar dat het er was.

Ik noem het ego meestal “Egolientje” omdat ik haar niet serieus kan nemen. Ze is me dierbaar, omdat ze zo vermakelijk is als idee. Ze is de cabaretière in het hele verhaal, hoog getalenteerd ook nog, een lust voor het oog. Ze heeft me geholpen om wat orde te scheppen in de chaos, totdat ik genoeg inzicht in de werkelijkheid had ontwikkeld. Mijn ruimtelijkheid waarin alle soorten van gedachtevormen zich klakkeloos manifesteren, kan knap beangstigend worden wanneer ik de precieze aard van deze manifestaties niet ken.