Als ik een nachtmerrie heb, word ik steevast wakker
Als kind was ik dol op verstoppertje spelen en eigenlijk nog. Ik hield ervan verstoppertje te spelen met iedereen die maar wilde. Ik schaterde van plezier als iemand net deed of ik niet gevonden kon worden. Dat wou ik ook helemaal niet, wat is dáár nou aan, meteen gevonden worden, behalve als ik het eng begon te vinden. Dat gebeurde steevast als er helemaal geen beweging meer was en alles doodstil werd in het bos waar we speelden. Ik hoorde dan geen tákje meer knappen, en ik was daar dan moederziel alleen. Ik hoorde alleen nog wat dieren ritselen en wat vogels fluiten. Ik was dan heel bang omdat ik op zo’n moment dacht dat er niemand meer op de hele wereld was en dat ik dan nooit meer gevonden zou kunnen worden. Wanneer het té eng wordt, dan wil het mensenkind wél gevonden worden. Dat is precies het moment waarop het BewustZijn zichzelf weer herkent en ontwaakt uit de droom.
Als ik een nachtmerrie heb, word ik steevast wakker. Dat gebeurt ook als jij een nachtmerrie hebt. Je wordt wakker en herkent jezélf als de dromer waaruit en waarin de droom ontstond. “Oh, gelukkig het was maar een droom!” Het BewustZijn en jij of ik zijn één en dezelfde. Het gekke is dat ik als kind direct daarna meteen opnieuw verstoppertje wilde spelen, ook al was ik nog zo bang geweest, ik wist niet van ophouden. Het lijkt erop, als ik eraan terug denk, dat ik steeds opnieuw de garantie wilde hebben dat ik gevonden zou worden. Nou, dat geldt ook voor het BewustZijn. We zijn stomweg identiek! Het BewustZijn is immers vermomd als kind. Het wil steeds opnieuw griezelen en opgelucht raken. Zolang het verlangen naar ervaren bestaat, zal creatie altijd doorgaan.
Uit het boek: “Bewustzijn. Zoek je iets?” – fragment 92 en 93
foto:Anthony Kelly