Kleine kinderen zijn nog de dragers van het geheim.

Het spel bestaat eruit, dat het BewustZijn zich met elk aspect van zijn eigen droom identificeert. Precies zoals ik zélf ook doe terwijl ik ‘s nachts aan het dromen ben. Ik identificeer me met één van de droomfiguren. Ik beleef alles wat deze ene droomfiguur meemaakt. In de droom neem ik net nog een duik in de zee en plotseling ben ik “wakker” en is de droom verdwenen. Maar ik ben niet nat. Ik realiseer me telkens achteraf dat mijn droom en de droomfiguren daarin niet echt bestonden, behalve als een relatiéve werkelijkheid. Al het veranderlijke, dat wat kan verschijnen en verdwijnen noem ik relatief. Alleen ik, als het Waarnemen van deze veranderingen, blijk echt te zijn. Ik moet dus zélf iets zijn dat niet verandert. De droom verscheen in het niets en verdween in het niets. Maar dat niets is iets! Maar wát het is, weet niemand.
Dat kán ook niet want er is echt niemand, behalve het ene BewustZijn. Dat wat in het BewustZijn verschijnt zijn weerspiegelingen van het BewustZijn zélf. Het zijn voorstellingen die in het BewustZijn opdoemen. Die ogenschijnlijke tweeheid is dus nep! Ik en mijn spiegelbeeld zijn ook niet écht twee.

Uit het boek: “Bewustzijn. Zoek je iets?” – fragment 12