Je hebt jezelf tot een object leren maken
55
Wanneer je als kind aan pappa vraagt: “pappa, hoe heet jij?” dan krijg je een naam te horen.“Ik heet Peter.” Als je doorvraagt, want dat doe je als kind al gauw, dan volgt er nog een hele lijst met kenmerken, waarvan pappa denkt dat hij al die hoedanigheden en kenmerken is.
“En wat ben jij.”
“Nou ik ben jouw pappa.”
“En wat nog meer?”
“Ik ben gigantisch sterk.”
“En wat nog meer?”
“Ik ben een kunstenaar.”
“Wat is dat?”
“Dat weet ik niet, want dat ben ik.”
“Oh… en wat nog meer?”
“Ik ben ook een vastberaden man, en jij bent een klein meisje dat alsmaar blijft vragen.”
“En wat ben ik nog meer?”
“Jij bent mijn dochter.”
“En wat ben ik nog meer?”
“En jij bent ondeugend…grappig en lief.”
“En wat ben ik nog meer?”
“En jij bent een snoepkous…..enne….een plaaggeest.”
“Pappa wat betekent driftig zijn?”
“Dat betekent dat je plotseling woedend kunt worden.”
“Pappa…. dan ben jij driftig, hè?”
56
Al die opgesomde kenmerken doen zich af en toe eens als een sensatie voor. Ze vertonen zich als reflecties in de helder verlichte ruimte en worden gezien, dat wel. Doordat je vader je vertelde dat die kenmerken allemaal tegelijk in jou en in hem (in het lichaam dus) aanwezig zijn en ook nog voor altijd, heeft hij daarmee aan zichzelf en aan jou als kind geleerd hoe je een definitie van jezelf kunt geven. Je hebt jezelf tot een object leren maken, een ding, een afzonderlijke persoon, die beschikt over zijn lichaam, zijn gedachten, zijn gevoelens en zijn eigen karakter. Daarmee heb je een eigen plek geschapen, een soort ‘hier’, van waaruit voortaan gekeken wordt, zo lijkt het althans. In werkelijkheid is er iets dat Ziet dat jij (als persoon) denkt hier op dit plekje te zijn.
Uit het boek: “Bewustzijn. Zoek jij ook iets?” – fragmenten 55 en 56
Foto: Jenn Durfey